Otto van Wassenaer 1795–1858
heer van de beide Catwijken, het Sant en Valkenburg
lid Provinciale Staten landbouwcommissaris in Gelderland commandeur Duitse Huis
ridder Militaire Willems Orde en Metalen Kruis
Otto was het achtste kind in het gezin van zijn ouders Willem Frederik Hendrik van Wassenaer en Johanna Judith van Isselmuden. In het jaar dat hij geboren werd kwamen de patriotten aan de macht in de Republiek.
De stadhouder Willem V was met zijn gezin gevlucht en het was uit met de privileges en invloed in de regering, waarvan Otto’s voorouders zo vanzelfsprekend hadden genoten. De inkomsten uit heerlijkheden en land verdwenen, de financiële positie van het gezin werd slecht en dankzij het wanbeheer en het luxueuze leven van de eerdere heren waren de heerlijkheden Catwijck en het Sant ook nog met schulden belast.
Toen Otto vier jaar was stierf zijn vader in Katwijk waar het gezin zich in de patriottentijd had teruggetrokken.
Zijn moeder bleef daar met de zes kinderen (na Otto was nog zijn broer Arent geboren) wonen en moest daar zien de eindjes aan elkaar te knopen.
Ondertussen werd de Republiek hoe langer hoe meer een aanhangsel van Frankrijk.
In 1806 werd de broer van Napoleon hier koning en in 1810 werd ‘het koninkrijk Holland’ ingelijfd bij Frankrijk met alle gevolgen van dien: Tiërcering, economische malaise, 15.000 Nederlanders gedwongen onder de wapenen van Napoleon.
Otto zou later nooit over Fransen praten, hij noemde ze ‘allesvernietigers’.
Otto ging naar de Latijnse school in Arnhem en was mogelijk in huis bij familie of vrienden in Nijmegen. Zijn grootouders hadden daar een huis gehad.
Op school ging het er niet altijd zachtzinnig aan toe want in het verslag van zijn huwelijksreis langs de Rijn vertelde hij hoe hij ‘menig oorvijg’ had moeten incasseren wegens fouten bij zijn Caesar-vertalingen.
Toen Otto vijftien jaar oud was, in 1811, stierf zijn broer Willem die in Leiden rechten gestudeerd had. Een ontzettende slag voor zijn moeder en het gezin waar hij de zo vroeg gestorven vader had moeten vervangen en een steunpilaar was geweest in de moeilijke tijden. Willem werd in Katwijk begraven.
In 1812 werd de Universiteit Leiden ‘Université Impériale’ en Napoleon kwam er zelfs op bezoek. Otto wenste daar dus niet te gaan studeren zoals zijn broer dat had gedaan.
Hij ging in militaire dienst, was gelegerd in Tongeren. Nauwelijks achttien jaar vocht hij mee bij het beleg en de blokkade van de vesting Grave. Hij werd daar eerste luitenant.
Op 6 juni 1814 schreef de kolonel comman- dant van het vijfde bataljon Infanterie van Linie over hem:
‘deze officier diend zeer wel en beloofd door zijn zielvermogen een goed militair te worden, is zeer geschikt om in ’t veld te gaan’.
In 1815 vocht Otto mee in de beroemde slag bij Waterloo:
‘Van Genappe tot Waterloo pas seerden wij ook het zoogenaamde slagveld van Waterloo voor mij van meerdere waarde omdat ik mij aldaar ook bevond op den bloedigen dag van 18 juni dag opwelken zovelen duizenden van mensen hun dierbaar leven verloren en ik het mijne schoon evenzeer blootgesteld mocht behouden.
Dag op welke zovele moeders en aanverwanten hunne dierbaarste panden moesten betreuren of niet dan verminkt of voor hun leven gekraakt mochten wederzien en op welke de goede voorzienigheid mijne moeder en mijzelve deze ramp spaarde. Dag eindelijk zo belangrijk voor geheel Europa en de daarop starende wereld.
Hoe verschillend was alles nu van den tijd dat ik het laatste zag. Zacht golvend en hemelschone korenvelden hadden de plaats van woestende en turende oorlogsbenden vervangen in plaats van het bulderend kanon hoorde men de zachte windjes ruisen, in plaats van vliegende en hollende en moordaankondigende ruiters zag men de stille landman deezen met bloed bemeste grond betreden. Schone maar sombere zwarte gedenkzuilen hadden de plaats der opeen gehoopte lijken en kermende gekwetsten mij zo vers in het geheugen vervangen.
Oh onvergetelijk veld van Waterloo hoeveel stof tot nadenken gaaft gij mij niet als ik u vergeleek in mijne verstomde verbeelding bij dien avond van de 18de juny toen den algemenen vijand vluchtend uwen grond had verlaten en niets dan buit en bergen met lijken en kermenden gekwetsten had achtergelaten. Als ik mij te binnen breng hoe ik mij des avonds dodelijk vermoeid en schier doof door het krijgsrumoer van den dag op uwen grond omringd van doden en gekwetsten nederzette en het ganse veld met lijken bedekt verlicht zag door brandende huizen en verlaten boerenwoningen en de rood als bloed opkomende maan.
Als ik mij dit alles te binnen bracht en ik vergeleek nu bij de kalmte en de rust die in uwe velden heerste o hoeveel stof tot nadenken mocht mij dit niet geven...’ 1)
In Nijmegen ontmoette Otto Jacqueline Cornelie van Balveren, vrouwe van Weurt en Hoekelum (1792–1858).
Zij was een nichtje van Walraven van Balveren (1784–1865), die in 1817 met zijn oudste zuster Anna (1788–1824) was getrouwd.
Jacqueline was het enige overlevende kind van haar ouders. Voor haar kwam een zusje, na haar twee broers die allen al gestorven waren toen zij met Otto trouwde. Haar vader was al veel eerder overleden en uit zijn eerste huwelijk waren alle vijf kinderen vroeg gestorven, voor Jacqueline (uit zijn tweede huwelijk) geboren was. Ook zij was met de dood welbekend.
Otto en Jacqueline trouwden op 19 mei 1819 en gingen veertien dagen later op huwelijksreis. Een lange tocht in eendiligence langs de Rijn. Jacquelines moeder en een oom gingen ook mee. Misschien wilde Jacqueline haar moeder, die alleen was, een mooie reis geven of had ze haar nodig op die lange tocht. Helemaal gezond was Jacqueline niet, ze had veel maagpijn.
Otto betrok zijn moeder en zijn ongetrouwde zusters ook in zijn geluk. Hij schreef voor hen een verslag van de reis. Het bovenstaande citaat over de slag van Waterloo is daaruit overgenomen.
In de volgende zeven jaren werden vijf zonen geboren, allen te Nijmegen. Wellicht in die stad omdat Jacquelines moeder daar woonde en dicht in de buurt kon zijn. Hun namen waren
Willem Frederik Hendrik (1820–1892), Karel Gerrit Willem (1822–1870), Otto (1823–1887), Arent Jacob Unico (1825–1876) en Walraven Elias Johan (1827–1905).
In zeven jaar vijf kinderen ter wereld brengen, dat was niet niets en toen twee jaar na de geboorte van Walraven Jacquelines moeder stierf werd zij ernstig ziek. Wat haar mankeerde is onbekend, maar ze voelde zich zo ziek dat ze lange tijd niet naar de kerk kon gaan, en haar man niet vergezelde op feesten en partijen. Ze is waarschijnlijk altijd zwak gebleven.
Voor hun huwelijk had Otto ontslag genomen uit de militaire dienst. Jacqueline bezat het kasteel Hoekelum bij Bennekom. Zij bezat verder stukken land op de Veluwe en om het kasteel zelf heen. Otto had nog land in Echteld en stukken uiterwaarden langs de rivier.
Otto besloot om op dit land en van dit land te gaan leven en een soort herenboer te worden. Hij kwam daarbij wel ‘buiten alle betrekkingen te staan’ zoals hij later van zichzelf zou zeggen. Al was hij vanaf 1821 in de Provinciale Staten van Gelderland gekomen en lid geworden van de Gelderse commissie van landbouw en heeft hij van daaruit de Gelderse Maatschappij van Landbouw helpen oprichten.2)
Zijn bedrijf rustte op drie pijlers:
1. De uiterwaarden, weiden en (zand) gronden intensiever laten bebouwen met landbouwgewassen en daar winst uit halen. Een paar jaar lang heeft hij precies bijgehouden hoeveel arbeid en kapitaal hij hierin moest investeren en of het land inderdaad meer ging opbrengen.
Hij stelde een uitvoerder aan om het werk te doen. Deze moest hem uitvoerig berichten over inkomsten en uitgaven.
Otto kwam tot de conclusie dat hij niet voldoende kon verdienen met de bedrijfsvoering tot dan toe. De gronden die bemest werden met stalmest brachten niet voldoende op. Hij maakte een berekening dat hij met minder vee, dus minder werk om dat vee heen, en met kunstmest veel meer winst zou kunnen maken. Voor ruim f.1000,- werd nu jaarlijks kunstmest aangekocht bestaande uit ‘wollen lompen, beenderen en guanovogelmest’. Heel origineel voor die tijd was zijn idee om gras in te kuilen: ‘zodra de spurrie in het najaar zaad begint te zetten en het droog weder is, laat ik haar maaien, bij elkaar harken en in de put werpen’.
Het lukte hem allemaal goed. Uit een brief aan zijn zoon Otto van 28 juli 1838:
‘zekerlijk hebt gij wel gehoord dat ik in de hoeve zulk mooi & zoveel hooi had dat dezelve mij er f150 voor boden & dat wel 250 à 300 waard was & dat ik daarin zooveel plezier had omdat dit op door mij aange maakte heide was gegroeid ....’
2. De ontginning van de bossen rond Hoekelum.
Dat werd het levenswerk van hemzelf en zijn tuinbaas Gerrit van Hoogstraten. Het bos bestaat nog steeds en is prachtig. In het midden ervan staat een monument, dat de vijf zoons daar in 1859, na de dood van hun vader, hebben opgericht ter ere van hun vader en van Gerrit van Hoogstraten ‘die vanaf 1820 op Hoekelum als werkbaas zijn trouwe diensten bewijst’.
3. Op de grond rond het kasteel een lusthof aanleggen.
Er moest een siertuin komen met oranjeboompjes, een moestuin met broeikassen en boomgaarden. Gerrit van Hoogstraten was ook hier de baas. Otto maakte een contract met hem dat beiden ondertekenden. Gerrit bleef het hele jaar wonen in de tuinmanswoning op Hoekelum waar hij een kleine huurprijs voor moest betalen. In de winter mocht hij zoveel hout nemen als nodig was om zijn kachel te stoken, maar alleen dennenhout. Zijn dieren mochten ook grazen op de velden rond Hoekelum en hij mocht zoveel uit de moestuin nemen als hij nodig had.
In de winter woonde de familie in hun stadshuis in Arnhem en dan moest Gerrit de in- en uitgaven van het bedrijf administreren.
Otto wilde de geschiedenis van de familie voor het nageslacht bewaren. Het familiearchief, tegenwoordig goed verzorgd in het Nationaal Archief in Den Haag, berustte vermoedelijk bij hem. De neef van zijn vader, Willem Lodewijk van Wassenaer van Catwijck (1738–1787) had al stukken uit dat archief laten overschrijven in een zogenaamd ‘memoriaalboek’ dat Otto bezat. In 1853 heeft Otto laten onderzoeken of de overschrijvingen in dat boek klopten.
Zijn kleinzoon Jan Derk van Wassenaer van Rosande (1851–1914) droeg de originele stukken aan het toenmalige Rijksarchief over, maar het memoriaalboek is nog in de familie.
Otto heeft een aantal voorouderportretten, die in Duivenvoorde hingen, laten over- schilderen. Later heeft zijn kleinzoon O.J.E. van Wassenaer van Catwijck (1856–1939) dat werk afgemaakt.
Toen in 1856 een nieuw gebouwd oorlogsschip de naam Admiraal van Wassenaer kreeg heeft hij samen met zijn vijf zoons aan dat schip een prachtig zilveren tafelmiddelstuk en een groot aantal glazen met wapens erop geschonken voor de officiersmess.
Otto streed mee in de tiendaagse veldtocht in 1831 als majoor van de eerste afdeling Mobiele Geldersche Schutterij. Voor zijn moed, trouw en beleid getoond in deze strijd werd hij bij Koninklijk Besluit van 17 september 1831, no. 59, benoemd tot Ridder der vierde klasse der Militaire Willems Orde. Ook ontving hij voor zijn aandeel in die tiendaagse veldtocht het ‘metalen kruis’. Dat kreeg iedereen die daar had mee- gevochten. De kruisen werden gemaakt uit de twee aldaar buitgemaakte kanonnen.
De jaren gingen verder en de jongens werden groot. Willem zou in Utrecht rechten gaan studeren, Karel wilde in de marine en de derde zoon Otto wilde naar de KMA in Breda. Het toelatingsexamen voor de KMA was zwaar en meer jongemannen wilden daarheen dan geplaatst konden worden. Otto werd naar de beroemde Franse kostschool van de heer Stuart (1798–1892) te Vianen gestuurd om zich voor te bereiden op het examen.
Hij verbleef op die school van zomer 1838 tot voorjaar 1839 en slaagde voor het examen.
Zijn ouders en broers schreven hem in die tijd vele brieven die allemaal bewaard zijn gebleven.
Men krijgt er een indruk uit van het leven in Hoekelum en van de liefde en zorg van de ouders voor hun kinderen en van de goede verhouding van de zoons met elkaar.
Tot vervelens toe bevatten de brieven aansporingen om toch vooral hard te werken, vroeg op te staan en om niet op te geven.
Enige citaten: vader aan Otto:
‘zoekt maar omgang van de jongens die werken willen & die u vooruit zijn daar kunt gij altijd iets van leren....’
‘de geest moet mededoen & en verzuimt niet mijn jongen God dagelijks ootmoedelijk en ook met den geest te bidden om hulp & bijstand bij al wat gij doet want gij
nadert een zeer gewigtig tijdstip van uw leven & en hebt hulp en bijstand nodig die geen mensch ook met den besten wil u geven kan, wij mijn jongen, wij bidden god dagelijks vurig voor u voor het behoud van uwen onschuld en deugd....’
Of over het leven thuis: broer Willem aan Otto:
‘Pappa heeft ons een nieuwen konijnenberg beloofd zodra de drukten een weinig over zijn en hij Soeteman weer voor iets anders kan gebruiken...’
moeder aan Otto:
‘ik zal u wel niet behoeven te zeggen hoe wij dagelijks van u spreken & u als het ware volgen dan is het nu zit Otje aan tafel te eten en nu zit Otje te werken nu gaat hij naar bed & en dan weder wat zou ons vriendje nu doen’
vader aan Otto:
‘de lieve mamma is vrij wel zij zond uw gisteren een mandje met zuren franco en een briefje maar Ot dat zijn vijgenzure & nog niet geheel rijp...’
‘hoe gaarne ik nog wat met uw wilde praten & wat van Hoekelum vertellen van de houtwinkel, nieuwe orangerie & boerderij’ ....’
‘hierbij gaan 2 koeken daarvan kunt gij uw cameraadjes eens onthalen....’
Otto heeft aan zijn zoon een boekje met seksuele voorlichting meegegeven, zoon Otto weet daar niet goed raad mee. Vader Otto, zo modern met zijn bovenvermelde ideeën over een betere bedrijfsvoering, schrijft dit voor ons 21ste-eeuwers schokkende antwoord aan zijn zoon:
‘Maar beste vriendje hoe is dat mogelijk dan hebt gij dat boek niet begrepen het hield uw de schrikke lijke gevolgen voor van eene vleselijke zonde welke nimmer te herstellen zijn..... & welke een ongelukkige gewoonte of hebbelijkheid word ...... God en almachtigen onzer aller vader beware uw mijn kind bid hem dagelijks vurig en oprecht om bijstand .....& ik beloof & voorspel uw de overwinning....’
Otto en Jacqueline hadden hun hele leven steun aan hun geloof.
In juli 1838 mislukte, na aanhoudende regens en slecht weer, veel van de oogst en het hooi ging geheel verloren.
Otto schreef toen aan zijn zoon:
‘dan daar dit rampen zijn die ons van hogerhand komen mogen wij niet klagen & morren maar wij moeten bedenken dat het goede zowel als het kwade ons door een wijze vaderhand wordt toebedeeld......’
Otto was een toegewijd vader:
hij reisde samen met Willem naar Medemblik om Karel op te zoeken. Daar was in die tijd het opleidingsinstituut voor de Koninklijke Marine gevestigd waar Karel verbleef. Het was een lange reis van twee dagen, per diligence en boot en overnachten in Amsterdam. Op de terugweg bleven ze een paar dagen in Amsterdam, bezochten en dineerden met vrienden, onder andere met graaf Jan van Rechteren, de latere schoonvader van Willem.
Otto reisde naar Vianen om samen met zoon Otto naar Breda te gaan en hem te steunen voor het examen. Dat was weer een lange reis. Eerst met diligence vanuit Hoekelum naar Wageningen en dan op de boot langs de Rijn tot Vianen.
Beide ouders vertrokken naar Vianen toen Arent daar op kostschool was en opeens ernstig ziek werd. Otto waakte nachtenlang bij zijn zoon, waste hem, gaf schone lakens. Jacqueline kon dan slapen en overdag bij Arent zijn. Willem moest ondertussen op Hoekelum de touwtjes in handen houden, schreef daar een verslag van en stuurde een haas.
In de zomer van 1839 gingen Otto, Jacqueline, Willem, Otto en Walraven een lange reis maken langs de Rijn naar Duitsland en Zwitserland en over de Simplonpas naar Italië. Weer met een diligence.
Dit keer schreef Willem het verslag en er kwam geen einde aan de enthousiaste jubeltonen over al het schoons aan cultuur en natuur waar ze met zijn allen van genoten. Alle paleizen, oude huizen, kerken en musea bezochten ze. Ze stonden om vier uur ’s morgens op om de zon te zien opgaan over de bergen, maakten lange en soms gevaarlijke bergtochten. Zij zagen de eerste stoomtrein van hun leven in Duitsland.
Jacqueline leek het goed aan te kunnen, er zijn nauwelijks berichten over vermoeid- heden of ziekten. Otto leed een tijdje aan de jicht.
Willem werd verliefd op Justine van Rechteren en Otto overlegde met haar vader, graaf Jan, wanneer en hoe het contact van Willem met Justine plaats mocht vinden. Hij organiseerde ook dat het jonge paar in hun eerste huwelijksjaren op Hoekelum kon wonen. Dat was goedkoop. Helaas kon hij zijn zoon niet aan een passende baan helpen, wat Justine zo graag had gewild.
Door zijn keuze om herenboer te worden verkeerde hij nooit meer in kringen die jonge meesters in de rechten aan passend werk konden helpen.
Justine schreef in een brief van oktober 1848 aan haar vader over hem:
‘Heer van Wassenaar schijnt zeer mild te wezen met zijn kinderen in allen deele want zoals voor mij nu ook, wordt er niets gespaard, en alles gedaan om mij maar plezier te doen, en het gaat zoo goed van harte veel beter als ik ooit had kunnen denken. In alles schijnt mijn schoonvader veel te winnen met hem goed te kennen en te verliezen zodra hij uit zijn huis en familiekring gerukt is. Hij verliest geheel en al dat stroeve en terughoudende in zijn manier van zijn en is in de grond de goedhartigste man die er bestaat. Ik zeg U dit omdat ik ervan verwondert ben en u misschien niet minder en dat men algemeen zegt: ‘het is een ongemakkelijke zeeschip’.
Later liet Otto op het terrein van Hoekelum een mooi huis bouwen voor Willem en Justine, Noordereng genoemd.
Het laatste wat we van Otto horen is uit een brief van Jacqueline aan Justine van 23 december 1857, een paar weken voor haar dood in januari 1858.
‘de goede vader schijnt zijn eigen te vergeten om mij te verzorgen, des morgens brengt hij mij mijn kopje thé en boterham en is dan opgewekt en vrolijk de onderdrukking koomt vooral na de middag als hij zich met een of ander werk vermoeid heeft’. Otto stierf een maand na haar op 25 februari 1858 te Arnhem.
De Hof van Catwijck werd door Otto verkocht, naar later bleek, aan een stroman van de bisschop die er een katholieke jongenskostschool heeft gevestigd. Dit is het bekende instituut Katwijk-De Breul, waar Jezuïeten docent waren. Drie generaties later, tot in de twintigste eeuw, mocht in de familie nooit over deze schande worden gesproken.
NOTEN
1 Alle citaten uit stukken en brieven in bezit van de schrijfster
2 Schimmelpenninck 2013: 261
Op deze site wordt een beeld gegeven van 800 jaar familiegeschiedenis van één van de oudste adellijke geslachten, de Van Wassenaers. »lees meer
Op deze site wordt een beeld gegeven van 800 jaar familiegeschiedenis van één van de oudste adellijke geslachten, de Van Wassenaers. »lees meer
Op 3 november 2000 was het 800 jaar geleden dat voor het eerst een Van Wassenaer in schriftelijk gedocumenteerde vorm verscheen. Dat feit vormde de aanleiding voor een aantal evenementen dat in 2000 en 2001 gezamenlijk het Van Wassenaer-project uitmaakte. Deze evenementen werden georganiseerd door een samenwerkingsverband waarvan de Familiestichting van Wassenaer, de Stichting Duivenvoorde, de Stichting Twickel, de Stichting Hollandse Historische Reeks, de Stichting Internationale van Wassenaer Concours en het Nationaal Archief deel uitmaken. Een team van eminente historici heeft daarnaast een schitterend geïllustreerd boek geschreven. In het Haags Historisch Museum en op Duivenvoorde en Twickel zijn bijzondere rondleidingen georganiseerd. Het Van Wassenaerconcours stond eveneens in het teken van dit jubileum en ook het Nationaal Archief rondde in 2002 een bijzonder archiefproject af.
Op deze nieuwe website treft u nadere informatie aan over de familiegeschiedenis in het algemeen, de familieleden, de projecten, boeken, tentoonstellingen en evenementen.
> Familiehistorie
> Familieleden
> Activiteiten
> Boeken
> Tentoonstellingen
> Fotoarchief (password)
> Familiehistorie
> Familieleden
> Activiteiten
> Boeken
> Tentoonstellingen
> Fotoarchief (password)
Welkom op de nieuwe site van de Familie van Wassenaer. De eerste versie van deze site hebben we gelanceerd in het jaar 2000, bij het 800-jarig bestaan van de familie. »lees meer
We hadden veel te vertellen, bijvoorbeeld over de tentoonstellingen in het Haags Historisch Museum en in de oude familiekastelen Duivenvoorde en Twickel, het in de Hollands Historische Reeks uitgegeven boek 'Heren van Stand' en over diverse archiefinventarisaties. Nu, twintig jaar verder, vonden we het tijd om de site op te frissen en aan te passen aan de context en de webtechniek van deze tijd. De site verwijst naar aspecten van onze familiegeschiedenis, kunstobjecten en naar de diverse stichtingen en instellingen waaraan wij direct of indirect zijn geliëerd, en geeft informatie over andere publicaties en tentoonstellingen als dat actueel is.
Mocht je naar aanleiding daarvan verdere informatie willen ontvangen, dan kun je die aanvragen op info@wassenaer.net.
Wij zijn Robert Koumans van NAIT Media Ventures heel dankbaar voor de productie van de nieuwe site. En Stichting Jacoba van Wassenaer Fonds voor de financiering van deze update.
Wij wensen je veel plezier toe bij je rondgang over onze site. Als je wilt kun je feedback achterlaten door hier te klikken.
Arent van Wassenaer
Voorzitter bestuur Familiestichting van Wassenaer